|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.26 Premier Imrédy in de eerste maanden, mei tot november 1938.
Op 13 mei 1938 wordt, zoals verwacht, dr. Béla Imrédy tot Hongaars premier benoemd [en min. van handel].
Béla Imrédy is op 29 december 1891 geboren in Budapest, is van rooms-katholieke huize en van Schwäbisch-Duitse afkomst. Als een knap financieel deskundige, een intellektueel, als direkteur en later president van de Hongaarse Nationale Bank kan hij gelden als een betrouwbaar man, zelfs een gentleman. Zijn vader was ook president en direkteur van een bank en zijn moeder kwam uit een familie die het grootste netwerk van zaken in de ijzerhandel in handen had! Hij was dus van gegoede burgerlijke stand en studeerde [evenals een voorganger, graaf Gyula Károlyi en z’n opvolger, graaf Pál Teleki] bij de Piaristen en sloot in 1913 zijn studie rechten af. Na WO I werkt hij op het ministerie van financiën en kort daarna wordt hij secretaris van het Verbond van Banken en Spaarbanken. Van 1928 tot 1932 bouwt hij een carrière op als internationaal financieel deskundige, en hij staat weldra in het bijzonder bekend als degene die bij de Bank of England uitstekende contacten heeft: als één der weinige Hongaarse politici heeft hij zelfs [goede] buitenlandse contacten. Van 1932 tot ’35 was hij onder Gömbös minister van financiën en sindsdien is hij voorzitter der regeringspartij [Nemzeti Egység Pártja]. Hij is in 1938 minister voor economische coördinatie.
Ook de liberale oppositieleider en vertrouwensman van industriëlen en bankiers, Károly Rassay en een van de leiders van het GYOSz [Gyáriparosok Országos Szövetsége], het Landelijk Verbond van Werkgevers, hebben veel vertrouwen in hem. [Bartalits, 286]. Men denkt zelfs dat hij eindelijk doeltreffende maatregelen tegen de extreemrechtse agitatie zal nemen. Hij lijkt een man die de demagogische krachten onder de duim zal houden, en m.n. vanwege zijn zeer goede betrekkingen met Londen wordt hij tot premier benoemd. Vooral in Londen wordt hij gewaardeerd: "The Times" verwelkomt het nieuwe Hongaarse kabinet op 30 mei 1938 met de woorden: "Niets dan goeds mag ervan worden verwacht".
Imrédy's populariteit werd door niemand betwist en zijn gezag werd overal aanvaard. Hij is een vakman met een zeer goede reputatie. Al in maart beschouwde men hem als vice-premier en als toekomstige opvolger van Darányi, als de meest kleurrijke en energieke minister. Zelfs de ervaren graaf Bethlen beschouwt Imrédy als de ongetwijfeld voor iedereen aanvaardbare persoon, die in geval van nood Darányi zou kunnen opvolgen. [Bartalits, 261]. Ook de oppositieleider Eckhardt achtte al in maart 1938 het toetreden van Imrédy tot het kabinet als "de beste garantie voor een gezond politiek klimaat". [Bartalits, 262].
Na de droge, kleurloze én opportunistische Darányi komt nu weer een energiek en dynamisch man aan het hoofd van de Hongaarse regering. Hij zal voor verdere consolidatie moeten zorgen en de betrekkingen met de Angelsaksische staten nauwer aanhalen. Menigeen denkt dat hiermee "het evenwicht in de Hongaarse politiek weer wordt hersteld", en dat men wil aangeven dat men de handen weer vrij wenst te houden. Imrédy heeft z'n benoeming grotendeels te danken aan het geloof dat hij liberaal en westers is, en een barrière tegen ultrarechts kan opwerpen. Hij lijkt ook nuttig in verband met het Eucharistische congres, want hij geldt als vroom rooms-katholiek, en heeft goede relaties met katholieke kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. [Macartney, Oct. I, 220/221, Bartalits, 286].
Alleen extreemrechts en de Duitse pers zijn negatief, onvriendelijk en gereserveerd over de nieuwe premier en men is in Berlijn eerst zelfs kwaad over de benoeming van Imrédy, van wie men denkt dat hij westerse sympathieën heeft. Weldra blijkt dat dat zeker niet het geval is, maar dat Imrédy in de voetsporen van z'n voorganger optreedt, en zelfs vanaf de zomer/herfst van 1938 hoe langer hoe meer een pro-Duitse weg inslaat. Hij is tenslotte de enige Hongaarse premier tot 1944 die vrijwillig concessies aan Hitler-Duitsland doet.... In het parlement verklaart Imrédy, dat hij de hoop op een vreedzame samenwerking in het Donaubekken niet heeft opgegeven, maar zelfs dat kan door de Duitsers worden opgevat als tegen hen gericht. Wil hij misschien toenadering zoeken tot Italië, Joegoslavië en Polen om een tegenwicht tegen het Duitse rijk te scheppen?
De meeste ministers worden door Imrédy gehandhaafd, zoals de gematigde en tegenover nazi-Duitsland sceptische Kálmán Kánya op buitenl. zaken. De advokaat dr. Ödön Mikecz blijft minister van justitie, dr. Lajos Reményi-Schneller minister van financiën, en Géza Bornemisza minister van industrie. Sándor Sztranyavszky [kamervoorz.] wordt min. van landbouw en de advokaat Ferenc Keresztes-Fischer, die vroeger ook minister was, wordt opnieuw minister van binnenlandse zaken. Hij is een intelligent en gematigd man, zeer gerespekteerd, calvinist, en staat zeer skeptisch, zelfs afwijzend, tegenover de toenemende invloed van rechts-extreme groepen in het land en t.o. de nazi’s. De rechtse gen. Jenő Rátz wordt min. van defensie, zogenaamd "om de invloed van pijlkruisers in het leger te doen afnemen". Dit betekent wel een concessie aan extreemrechts, maar die wordt weer goedgemaakt door de benoeming van de gematigde Lajos Keresztes-Fischer [broer van de minister] tot chef van de generale staf, zo neemt men aan.
De alom gerespekteerde graaf Pál Teleki [1879-1941], een intellektueel, prof. aan de r.k. universiteit van Budapest, geograaf en politiek schrijver, ooit premier in 1920/21, wordt minister van godsdienst en openbaar onderwijs. Teleki geldt ook als een voorzichtige en liberaal-conservatief edelman die voor Hongarije vooral nauwe samenwerking met Polen en Joegoslavië wenst.

Graaf Teleki is zeer bereisd, heeft Europa, Amerika en Azië bezocht, en spreekt zes talen vloeiend. Hij heeft een zeer brede ontwikkeling, maar is buitengewoon bescheiden gebleven. Hij heeft in het land veel aanzien, niet in de laatste plaats als vroom christen, als voorzichtig en gematigd man, en door zijn voorzitterschap van de padvindersbeweging. Bij de rechtervleugel van de regeringspartij geldt hij echter vooral als een 'weltfremd' professor.... In de omgang is hij, als edelman en geleerde, toch "gewoon", en heeft hij zeer veel spontane contacten met studenten en andere jongeren. Zijn frisse geest heeft veel jongeren geïnspireerd en dat heeft hem zeer populair gemaakt. Hij geniet zeer veel respekt en algemeen vertrouwen, vooral van de regent, Horthy en van graaf Bethlen, met wie hij al twintig jaren op zeer goede voet staat. Een liberale demokraat is Teleki niet; hij vindt n.l. dat het Hongaarse volk, dat in meerderheid onrijp is, leiding en autoriteit, gezag nodig heeft. Als edelman is hij dus patriarchaal en vindt dat men de zwakken vooral moet beschermen, en als hooggeplaatste een grote verantwoordelijkheid heeft. Teleki is in zekere zin ook antisemitisch, en vindt dat de enorme, overmatige invloed van de Joden in Hongarije moet worden teruggedrongen. Hij is ook in hart en nieren een patriot, een nationalist, en gelooft in het herstel van de natuurlijke eenheid van het Karpatenbekken. Etnische grenzen vindt hij als geograaf absurd, maar hij is geduldig waar het de praktische revisionistische politiek betreft.
Voor Teleki staat vast: als wij de niet-Magyaren wijs en humaan behandelen en geen gedwongen magyarisering wensen, zullen op den duur de centripetale krachten in het Karpatenbekken het toch wel weer winnen, en kan het historische Hongarije worden hersteld. Agressie is volgens hem uit den boze. [Macartney, Oct. I, 222/223].
Met name Tsjechoslowakije beschouwt hij als een kunstmatige staat die zeker uiteen zal vallen. Het zal nog blijken dat hij in feite zeer moeilijk deze idealen kan toepassen en dat ook hij wel eens bezwijkt voor de nationalistische ingevingen van z'n hart. Ondanks zijn diepe afkeer van de demagogische methoden en van "de straat" als politieke faktor, van het nazidom en het fascisme, en zijn angst voor het machtige Duitsland, hebben hij en zijn land toch direkt met dit totalitair geregeerde en machtige buurland te maken. Voor Engeland heeft de gentleman Teleki daarentegen wel diepe sympathie en de Britten hebben ook vertrouwen in hem.
Herhaaldelijk wordt de edele intellectueel Teleki vanaf 1938 tot het bittere einde in 1941 voor zware dilemma's gesteld, en met de meest brute macht geconfronteerd, waarvoor ook hij geen oplossing heeft, en waarvoor hij tenslotte zelf bezwijkt.... De last van een zware verantwoordelijkheid drukt op hem, en daardoor is Teleki nogal eens gespannen, nerveus, geïrriteerd. Ook is hij ongeduldig, soms zeer pessimistisch, fatalistisch.
Hij is ervan overtuigd dat Hongarije niet met nazi-Duitland in zee moet gaan om revisie te bereiken, en beseft ook dat Hitler met alle kleine landen speelt en die tegen elkaar wenst te gebruiken. Hij ziet de Duitse bedreiging ook in Hongarije en omgeving zelf aanwezig: de Duitse minderheden in het Donaugebied, Slowakije, Zevenburgen, het Banaat, Baranya en de Bácska vormen voor Teleki een regelrecht gevaar, dat het land ondermijnt en zijn wantrouwende, negatieve houding ten opzichte van de "Schwaben" is daardoor te verklaren. [Macartney, Oct. I, 223/224/225]. Teleki's aarzelende houding in 1921 tegenover de restauratie van Habsburg [ex-koning Karel IV], en dus tegenover het legitimisme, zijn compromitterende houding bij de Witte Terreur in 1919/20 en zijn rol in de Valse frankenaffaire is men, zo lijkt het, na zovele jaren vergeten.
De bekende historicus dr. Bálint Hóman [* 1885], eveneens r.k. en prof. aan de universiteit van Budapest, direkteur van het Hongaarse Nationale Museum, was min. van godsd. en onderwijs, maar wordt nu als eerste tot minister zonder portefeuille voor propaganda benoemd. Dit is een nieuwe post, bedoeld om leiding te geven aan de bestrijding van extremisme van links en rechts.
Imrédy vormt hiermee, zo vindt men, een compromiskabinet. Op sleuteldepartementen [behalve op defensie!] zitten niet pro-Duitse conservatieven. De rechtse, "christelijk-nationale politiek" van 1919 wordt voortgezet en de nieuwe premier legt verder alleen een korte en algemene verklaring over zijn plannen af. Continuïteit, handhaving van orde en discipline, sociale rechtvaardigheid en nationale eenheid staan voor hem bovenaan, en ondergrondse intriges en het geheime lobbyen zullen niet meer worden toegelaten, aldus Imrédy.
Al in mei 1938 worden maatregelen genomen tegen extreemrechts: een nieuwe perswet maakt censuur mogelijk, en de vrijheid van vereniging en organisatie wordt beperkt. Iedere beweging die een gevaar voor de bestaande politieke en sociale wet en orde betekent geldt als subversief. Tegen de extreemrechtse invloed lijkt ook de nieuwe wet te zijn gericht, die het lidmaatschap van politieke partijen met extreme principes en methoden voor overheidsambtenaren [vooral ook voor officieren en politie!] verbiedt: order no. 3400, maar iets dergelijks is in verscheidene andere Europese landen ook gebeurd.
Het Pijlkruisersweekblad "Összetartás" wordt verboden, en een boek van Hubay over "Leidende ideeën van het Hungarisme" wordt in beslag genomen. [Laczkó, 28/29]. De politiebewaking van Szálasi, met wie Darányi nog wilde onderhandelen, wordt opgeheven en hij wordt nu zelfs gearresteerd. In juni 1938 wordt hij na een proces tot 2 maanden veroordeeld wegens agitatie tegen de staat, en op 7 juli wordt het vonnis van een vorige zaak in hoger beroep bevestigd: de 10 maanden worden in 3 jaar cel "wegens subversieve aktiviteiten" omgezet. De onmiddellijke arrestatie van Szálasi wordt bevolen: Hij lijkt de meest gevaarlijke man in Hongarije.

Op 16 augustus wordt het vonnis bevestigd. Hij wordt tot 3 jaar dwangarbeid veroordeeld en tot 5 jaar verlies van burgerrechten, wegens zijn "opruiende en ondermijnende aktiviteiten tegen de staat". De arrestatie heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een klacht van mevrouw Horthy, de first lady van Hongarije!
Op een morgen is alles in Budapest immers overdekt geweest met rechtsextremistische [Pijlkruiser-] pamfletten waarop aan de éne kant staat te lezen: Éljen Szálasi [Leve Szálasi] en aan de andere kant staat: ”Rebekka, ga weg uit de Burcht”: een [volledig ongegronde] insinuatie dat de vrouw van Horthy "deels Joods bloed zou hebben" en maar moet verdwijnen. [Macartney, Oct. I, 227, Sakmyster, 212]. Het is logisch dat het staatshoofd zich hierdoor diep gekwetst voelt en woedend is. Het strenge vonnis van Szálasi, die overigens ontkent met deze aktie íets te maken te hebben en spreekt van ‘smerig bedrog’ [Sakmyster, 212], "pleased the Regent and got Imrédy a good mark among the anti-nazi's in Hungary and abroad". [Macartney, idem].
Allerlei strenge maatregelen tegen "pijlkruiser-elementen" worden nu getroffen, zoals arrestaties na het uitdelen van pamfletten, want met name Horthy ziet in Szálasi een grote persoonlijke bedreiging. Hij minacht deze 'leider' met zijn gevaarlijke en ongebreidelde fantasie. Hoewel Szálasi aldus tijdelijk uit de Hongaarse politiek is geëlimineerd, blijft hij toch bij zijn vele aanhangers zeer populair. Juist in 1938 wordt een soort hoogtepunt bereikt wat betreft de aanhang van extreemrechts. Men schat het aantal georganiseerde leden van extreemrechtse partijen in juli 1938 nog op 10.000, maar aan het einde van 1938 al op 200.000 en in 1939 op 250 tot 300.000 leden. [Laczkó, 41]. Hier en daar neemt deze beweging nu vormen aan van massahysterie. Er is zelfs sprake van een gevaarlijke maar algemene tendens naar radikaal rechts en de massale aanhang bestaat vooral uit teleurgestelde, gefrustreerde, misleide mensen en zelfs veel ambtenaren zijn na het dekreet 3400 toch in het geheim lid van de Pijlkruiserspartij gebleven.
Er is in het land allang sprake van algemene verarming, van scherpe sociale tegenstellingen, van bittere, zeer slechte sociale omstandigheden, van werkloosheid, en bovendien kan men dit niet in vrijheid uiten.
Er is immers geen sprake van echte politieke vrijheid, een demokratische atmosfeer, een dialoog, een systeem van geheime en vrije verkiezingen. De massa is jarenlang rustig gehouden met de revisionistische en nationalistische politieke ideologie van wat wel is genoemd "een neobarok regime" [o.a. Nagy Talavera], maar met ouderwetse leuzen uit het verleden en zónder sociale oplossingen voor de toekomst!
Bovendien is het volk veelal onkundig en dom gehouden: politiek is een zaak van de elite, de hogere klassen, van aristokratie, adel en hogere bourgeoisie en zelfs de grote massa arme kleine en middelgrote boeren blijft zo ongeveer buiten beschouwing….. Van echte controle door een parlement is in Hongarije geen sprake en echte kritici worden beschouwd als -enigszins- gevaarlijk, onpatriottisch. De zogenaamde "linkse" oppositiepartijen worden in de marge gehouden en eigenlijk slechts oogluikend toegestaan, geduld en sociaal-demokraten en liberalen blijven gewantrouwd, een soort taboe. Uit niets blijkt overigens dat het bewind van Horthy wel anders [b.v. een èchte demokratisering] zou willen en op de wens tot serieuze sociale hervormingen en tot een échte landhervorming gaat het regime nooit in, maar al eerder is erop gewezen dat de overgrote meerderheid der Hongaarse bevolking in de jaren '20 en '30 inderdaad een afkeer heeft van internationale stromingen en zijn toevlucht zoekt bij rechtse, nationale of nationalistische organisaties.
Ook veel studenten en intellektuelen voelen zich aangetrokken tot "specifiek-Hongaarse tradities, normen en waarden" en de "christelijk-nationale koers" van het bewind van Horthy lijkt zelfs algemeen aanvaard.
De meerderheid in het lagerhuis van het parlement bestaat uit allerlei meelopers, die hun verkiezing vooral danken aan hun funktie in het bestuur, aan hun afkomst, hun ambt, hun 'patriottische houding', hun lidmaatschap van al of niet legale 'vaderlandse organisaties', hun trouw aan het establishment, het regime van admiraal Horthy. Het niveau van de parlementaire debatten is veelal niet hoog, en wezenlijke diskussies over principiële zaken [of over èchte veranderingen!] vinden nauwelijks plaats.
Men neemt meestal zonder meer aan dat de politieke idealen van dit bewind worden gedragen, gesteund door een overgrote meerderheid van de bevolking, en niets wijst er inderdaad op dat het tegendeel het geval is. Vrijwel alle bestaande partijen, inclusief de sociaal-demokratische, zijn het in allerlei zaken eens met de grote regeringspartij. In het parlement is er -ondanks heftige debatten- toch vaak sprake van een grote mate van consensus. Verscheidene kabinetten streven inderdaad naar het bereiken van enige overeenstemming met oppositiepartijen. Daarnaast moet worden gezegd dat het overgrote deel der inwoners van Hongarije in het interbellum bewust wordt afgeschermd tegen andere dan de officiële opvattingen, de gevestigde belangen, de bestaande politieke en sociale orde. Geluiden van kritische "linkse" politieke leiders zoals de liberaal Rassay en de sociaal-demokraat Peyer blijven vaak waar ze worden geuit: in het parlement.
In de jaren '30 is evenwel een nieuwe massabeweging naar voren gekomen, met radikaalrechtse, antisemitische en autoritaire opvattingen, en propaganda, de organisatie van de massa, de mobilisatie van de lagere klassen en het kanaliseren van de maatschappelijke onlustgevoelens spelen voortaan een belangrijke rol.
Uit het voorgaande is al duidelijk geworden dat de scheidslijnen tussen allerlei Hongaarse vormen van fascisme en de opvattingen van bepaalde groepen binnen de "Nationale Eenheidspartij", de regeringspartij, vaak moeilijk zijn aan te geven. Het blijkt bovendien dat zeer velen in Hongarije in het geheel niet of nauwelijks duidelijke scheidslijnen zien tussen hun christelijke geloof, de leefregels en voorschriften van hun kerk en bijvoorbeeld de rechtsradikale politieke partijen en hun ideeën.
Toch blijven vele aristokraten, burgers en boeren afzijdig van de nieuwe extreemrechtse bewegingen. Zij blijven de traditionele idealen trouw en dat uit zich geleidelijk aan vooral in de grote huiver voor het voorbeeld en voor de macht van het nieuwe totalitaire Duitse rijk. Ze blijven de nationale onafhankelijkheid naar buiten en de bestaande binnenlandse sociale en politieke strukturen verdedigen. Hongarije moet zijn eigen weg blijven volgen en zich nooit laten meeslepen door -slechts- één van de grote mogendheden in Europa. Men blijft -ondanks allerlei teleurstellingen- vertrouwen op een soort evenwicht in Europa, waarbij ook Britten en Fransen hun stem in Midden-Europa kunnen laten gelden. Vooral graaf István Bethlen, maar ook de regent, admiraal Horthy, vele diplomaten, een aantal ministers, hoge ambtenaren, liberale en conservatieve, en zelfs sociaal-demokratische parlementsleden klampen zich hieraan vast, en hebben nog altijd relatief een zeer grote invloed. De buitenlandse politiek blijft dus behoedzaam en Horthy’s enthousiasme voor de Duitse plannen t.a.v. de CSR is aanmerkelijk minder geworden, vooral na westerse protesten tegen Duitse militaire oefeningen die [eind mei 1938] tegen Tsjechoslowakijke zijn gericht. Horthy blijft er b.v. van overtuigd dat Engeland ‘vanwege z’n grote vloot en onmetelijke financiële en materiële reserves nog steeds ’s werelds sterkste macht is’. [Sakmyster, 212]. Het lijkt er overigens óók veel op dat Hongarije tegelijk wel samenwerking wil met de Duitsers om in 1919/20 verloren gebieden terug te krijgen, m.n. van de CSR, maar officieel wordt nog altijd de nadruk gelegd op een vreedzame en neutrale politiek om de handen zoveel mogelijk vrij te houden en “Hongarije wil de vrede in Europa niet verstoren”, aldus Horthy, Imrédy èn Kámya. [Sakmyster, 212/213].

'Kolenman', foto van Éva Besnyö, 1931

Aan de andere kant staan degenen, die vinden dat Hongarije zich alleen maar kan handhaven aan de zijde van, en in nauwe samenwerking met, het nieuwe Duitse rijk, want met Fransen en Engelsen en vooral met hun bondgenoten van de Kleine Entente heeft Hongarije immers slechts bittere ervaringen gehad, en die landen hebben nog nooit iets ten bate van het vaderland gedaan, zo zegt men. Men gaat hierbij -dat is al vroeg duidelijk- volledig voorbij aan het feit dat nazi-Duitsland Hongarije slechts beschouwt als één van die landjes, die men met gemak tegen z'n buren kan uitspelen, en kan gebruiken ten bate van de eigen Duitse machtspolitiek. Nazi-Duitsland steunt bovendien het Hongaarse revisionisme niet eens, zéker niet waar dat tegen Roemenië en Joegoslavië in gericht.
Toch menen de bekrompen en buitengewoon naïeve extreemrechtse leiders dat er voor Hongarije in de toekomst een zeer belangrijke plaats in het "Nieuwe Europa" van Hitler en Mussolini is weggelegd. De feodale agrarische en achtergebleven maatschappelijke strukturen van Hongarije moeten worden vernieuwd, en wel in "moderne" autoritaire zin, "in de geest van de 20e eeuw", zo waagt men dan te zeggen..... De oude elite van kerk en adel, die Hongarije zovele eeuwen heeft bestuurd, moet dus verdwijnen. Toch betuigt men, naarmate de Pijlkruisersbeweging groeit, herhaaldelijk van die kant zijn trouw aan de bestaande constitutionele orde, terwijl men aan de andere kant een schreeuwende massa blijvend tevreden moet stellen met demagogische leuzen. [Laczkó, 51]. Het blijft [nog lange tijd!] onduidelijk, wat een hysterische radikaalrechtse massabeweging in Hongarije nu eigenlijk wenst: de bestaande verhoudingen omvèr werpen of juist binnen die constitutionele parlementaire strukturen werken! Wel is duidelijk dat men in deze kring steeds meer zelfvertrouwen heeft, probeert te intimideren, optimisme uitstraalt. Het racisme en antisemitisme speelt voor deze partijen en hun leiders een belangrijke rol, hoewel dat niet altijd voor iedereen duidelijk is. Het openlijk propageren van "het elimineren van de Joden uit de Hongaarse samenleving" zou bijvoorbeeld voor alle weldenkende Hongaren identiek zijn met het te gronde richten van alle economische en financiële belangen in het land. Veel handiger lijkt het voor extreemrechtse demagogen dus om te wijzen op "de noodzaak om de Joden een evenredige plaats in het land te geven", de onevenwichtige sociale en economische strukturen aan te pakken, of vaag te pleiten voor "bescherming van en meer kansen voor een christelijke middenklasse".
Uit niets blijkt overigens dat men in 1938/39 bij de extreemrechtse leiders en hun aanhang enig concreet idee heeft over de plaats van de 500.000 Joden in de toekomst van het land. Wat Szálasi, Hubay, en al die anderen omstreeks 1938/39 uiteindelijk verstaan onder "de radikale oplossing van de Joodse kwestie" in Hongarije blijft in een waas van opportunisme en patriottische mystiek gehuld. Slechts in algemene en vage termen wordt er gesproken, maar....... men ziet dat b.v. het kabinet-Darányi zelf al met maatregelen is gekomen, die zeer weinig verzet oproepen. Met andere woorden: van de Hongaarse overheid zèlf mag en kan men -helaas- wel verwachten dat ze "de onevenredig grote invloed van de Joden" zal beperken met wettelijke maatregelen.
Algemeen is men het wel eens over het bestaan van "de Joodse kwestie" in Hongarije. Ook een 'gematigd' en ervaren politicus als Bethlen, de 'grand old man of Hungarian politics', is hiervan overtuigd. "De essentie van het Joodse probleem is dat er te veel van hen zijn en dat hun invloed te groot is", aldus Bethlen in 1939. [Mendelsohn, 121], en ook minister Teleki, eveneens bekend als een voorzichtig en een zeer ontwikkeld en belezen, en alom gerespekteerd man, moet erkennen, dat "hij echt wel weet hoezeer de publieke opinie een zeer radikale oplossing van de Joodse kwestie wenst". [Mendelsohn, 121]. Hij geldt trouwens ook -ondanks zijn geleerdheid- al meer dan 20 jaar als een gevoelsmatig antisemitisch politicus.
Ook de houding en grote invloed der kerken, in het bijzonder der rooms-katholieke kerk met 2/3 der bevolking als lid, kan niet worden overschat. Sinds jaar en dag geldt m.n. de r.-katholieke kerk als autoritair, zéér zeker niet demokratisch, conservatief en buitengewoon gezagsgetrouw. Diverse pausen, o.a. paus Pius XI in 1922, hebben zich ook scherp uitgesproken tègen de liberale, parlementaire demokratie, en mede door de r.k. geestelijken wordt het antisemitisme door zeer velen geaccepteerd als logisch: de Joden zijn het immers die de verlosser, Christus, aan het kruis hebben laten sterven en ook de al jaren gevolgde “christelijk-nationale” politiek is vanaf het begin in 1919 mede bedoeld om het niet-Joodse karakter van het Vaderland [voor miljoenen katholieken ook: het rijk van St. Stefanus, de eerste christelijke koning, en met Maria als Patrona Hungariae] aan te duiden. De Hongaarse Katholieke Aktie met 250.000 leden laat juist in deze jaren nog eens weten dat “de Joden hun invloed niet mogen laten gelden in het intellektuele leven van het land; zij mogen de kunst, de literatuur en de pers niet beïnvloeden” en “Wij moeten het Joodse liberalisme, dat de hele economie van het land heeft verwoest, vervangen door een corporatief stelsel, dat het kapitalisme weer ondergeschikt maakt aan de nationale belangen”. [de theoloog H. Jansen, in “De zwijgende paus?”, een citaat uit La Civiltà Cattolica, 8 juli 1938, aangehaald in: “Katholiek Antisemitisme en de holocaust in Oost-Europa, artikel van Frans Hoppenbrouwers, blz. 57-71, in Oost-Europa Verkenningen, dec. 2002]. Men kan in dit verband ook wijzen op het belangrijke en principiële akkoord dat de kerk van Rome sloot met Mussolini [Akkoorden van Lateranen, 1929] en op het Concordaat met nazi-Duitsland in 1933: men zou zeggen dat de r.k. kerk -en daarmee ál haar gezagsdragers, bisschoppen en pastoors- ten volle de autoritaire [of totalitaire] staatsvorm accepteert, en dat miljoenen katholieke gelovigen zelfs blij mogen zijn in die landen te wonen en te werken…..
De hierop volgende jaren zal ook steeds blijken dat van de kerkelijke leiders in Hongarije [protestants en katholiek] slechts een enkeling zich soms metterdaad verzet tegen de antisemitische maatregelen, maar dat het kerkelijk gezag en de gehoorzaamheid dááraan [en aan het wettig gezag, de overheid] toch nog altijd van het allerhoogste belang voor ziel en zaligheid van miljoenen gelovigen worden geacht!
Men troost zich aan de gematigde rechterkant van het politieke spectrum in Hongarije ook vaak met het feit, dat de relatief gematigde en wettelijke maatregelen, die Hongarije treft, altijd nog veel beter voor de Joden zijn dan de 'oplossingen' die extreemrechts, mocht men aan de macht komen, nog in petto heeft! De kerken van Hongarije verzetten zich [zie hierboven] evenmin tegen wettelijke maatregelen tegen de economische, maatschappelijke en culturele invloed van de Joden in het land, zo blijkt in 1938. Discriminatie door de staat wordt blijkbaar lang niet algemeen gezien als schadelijk of oneerlijk, maar intussen hebben Joden in Budapest regelmatig te maken met demonstraties, relletjes, opstootjes, incidenten en gevechten van/met hysterische extreemrechtse groepen [bendes], bijvoorbeeld in juni en november 1938. Ook in Duitsland juicht men deze ontwikkeling wel toe, hoewel men dit alles ziet als slechts kleine stappen op een lange weg die met name een land als Hongarije nog heeft te gaan......

In Berlijn beschouwt men Hongarije als een land, dat ook op ander terrein nog lang niet ver genoeg gaat: het land is niet totalitair, maar houdt vast aan z'n eigen lijn, de oppositie heeft er nog vele mogelijkheden en zeer veel invloed, Hongaren maken nogal eens een voorbehoud, zijn argwanend tegenover de Duitse politiek, tonen vaak geen enkel enthousiasme, en meten alles aan hun eigen nationale politiek......
Bovendien stoort het menigeen in het "Reich" dat Hongarije de belangrijke Duitse minderheid blijft beschouwen als "Ungarndeutsche", en niet als "Duitsers", laat staan als een voorpost van het Duitse rijk in het Donaugebied. Nog lange tijd bestaat er tot in de hoogste kringen van nazi-leiders in Berlijn zelfs verdeeldheid over de vraag wat men met dit land aanmoet: moet of kan men erop vertrouwen dat Horthy en zijn regering zich geleidelijk aan schikken in Duitse wensen en eisen? Het lijkt er in 1938/39 op dat Duitsland voorlopig de voorkeur geeft aan de legale weg: Hongarije zal zich langzaam maar zeker toch wel in Duitse richting bewegen en met geld en propaganda wordt dit proces [in het geheim] gesteund.
In de binnenlandse toestand van Hongarije wijzigt zich inderdaad wel één en ander. Allerlei ontevredenen, die tot dusver geen andere middelen zien om aan hun ongenoegen uiting te geven, treden nu toe tot de nieuwe, extreemrechtse, politieke bewegingen. Hun ideeën zijn immers nauw verwant aan die van buitengewoon suksesvolle soortgenoten in nabijgelegen buurlanden: Duitsland en Italië…..
Hungaristen, Pijlkruisers, nationaal-socialisten hebben zich in het begin vooral laten inspireren door Mussolini, maar later toch vooral door Hitler. Middenstanders, handwerkslieden, de petite bourgeoisie, arbeiders, lagere ambtenaren, spoorwegmensen, en anderen die bij de openbare diensten werken, landarbeiders, een aantal intellektuelen, sluiten zich hierbij aan. Zeer velen hopen op een betere toekomst, en dat lijkt nu niet eens meer een onbereikbaar ideaal, sinds het opkomen van de beide machtige diktaturen in Centraal Europa. Velen laten zich meeslepen, en zijn bereid om alles te geven voor de "beweging". Zij hebben immers al bijna een kwart eeuw niet veel anders ervaren dan oorlog, ellende, wanhoop, misère, werkloosheid, chaos, bittere sociale en politieke omstandigheden. Heel wat mannen van lager allooi laten zich ook in Hongarije maar al te graag en gemakkelijk gebruiken voor het vuile werk, voor sadistische, bloedige akties, voor knokploegen, voor anti-Joodse campagnes en voor allerlei terreurdaden. Politierapporten wijzen in veel gevallen op een psychopathische achtergrond, een primitieve ontwikkeling, een crimineel verleden, etc. Een deel van het onderontwikkelde Hongaarse "Lumpenproletariat" is aldus geschikt voor het vuile, bloedige werk en schaamt zich vrijwel voor niets. In hun vaak al jaren bestaande rancune, wraakzucht en haat ontzien ze niemand; men rekent hier en daar zelfs al op een snelle machtswisseling [őrségváltás] met Duitse steun, en hoopt daarvan zelf beter van te worden. [Laczkó, 40/44].
Goedkope massabladen, waarvan men vaak alleen vermoedt dat ze vanuit Duitsland met geld worden gesteund, strooien vooral in 1938 en 1939 heel wat goedkope propaganda en een enorme lading demagogische beloften over de hoofden van de Hongaren uit. Het schijnt dat extreemrechtse bladen vrijwel nooit gebrek hebben aan financiële middelen. Heftige perscampagnes tegen "de Joden" doen hun werk. In mei 1938 wordt b.v. het dagblad "Magyarság" [Hongarendom] door Szálasi c.s. opgekocht, en met name het blad "Összetartás" [Eendracht] hitst de massa op tegen Joden en bolsjewieken. Talloze geheime Duitse agenten zijn intussen in Hongarije ook zeer aktief, winnen politieke en economische informatie in, steunen in het geheim Hongaarse fascisten en nazi's, en geven instrukties aan "Hungaristen". Bovendien werken in 1938/39 tien tot vijftienduizend Hongaren als seizoenarbeiders in Duitsland [Laczkó, 50] en komen -uiteraard- met enthousiaste verhalen terug in hun eigen land.
Maar … intussen vieren miljoenen in het hele land toch vóór alles het Jubileumjaar 1938 waarin vooral in de zomer talloze ceremoniën, openbare herdenkingen en manifestaties plaatsvinden ter gelegenheid van de 900e sterfdag van de eerste heilige Hongaarse koning [Szent István], maar ook vindt na vele maanden van voorbereidingen van 23 mei tot 20 augustus 1938 het XXXIVe "Internationale Eucharistische Congres", een geweldige manifestatie van Hongaarse en buitenlandse rooms-katholieken plaats in Budapest. Er zijn n.b. 100.000 buitenlandse katholieken te gast in het land, onder wie 14 kardinalen, w.o. de pauselijke staatssecretaris kardinaal Eugenio Pacelli [die een half jaar later tot paus Pius XII zal worden gekozen], 48 buitenlandse aartsbisschoppen, bijna 200 bisschoppen, enz. Een massale bijeenkomst op het Heldenplein met 200.000 aanwezigen en andere massale plechtigheden maken de trouw van de 6 miljoen Hongaarse katholieken aan Rome duidelijk, en vormen een enorme demonstratie ter gelegenheid van het nationale jubileum, de 900e sterfdag van de eerste christelijke en heilige koning van Hongarije, Szent István [St. Stephanus I, 1001-1038].
Voor de Duitsers is echter opmerkelijk en nog veel meer "verontrustend" dat de Poolse kardinaal Hlond samen met Franse prelaten in Budapest veel aandacht krijgen en een prominente plaats innemen. Is dit een anti-Duitse demonstratie?, zo vraagt men zich in nazi-kringen in Berlijn af. Maar men heeft één en ander natuurlijk zelf in de hand gewerkt: alle Duitse [en Oostenrijkse] katholieken en hun leiders is immers verboden om naar het Eucharistisch Congres in buurland Hongarije te gaan. Opvallend is dus de afwezigheid van Duitse gelovigen en bisschoppen! O.a. twee bekende kardinalen mogen niet komen: Innitzer uit Wenen en Von Faulhaber uit München! Is dit alles dan toch een teken dat christendom en het Duitse nationaal-socialisme onverenigbaar zijn? Niemand durft zich dit openlijk af te vragen…..
De pracht en praal van kerk en staat gaan hier samen. Een kopie van een deel van de St. Pieterskerk in Rome, met de zuilen van Bernini en een enorm altaar staan op het Heldenplein opgesteld en op de Donau wordt zelfs een soort pompeuze, "eucharistische scheepsprocessie" gehouden. Zo volgen massale plechtigheden elkaar op, want ook in het Hongarije van het interbellum zijn kerk en staat nauw met elkaar verbonden, zoals dat eigenlijk al eeuwen het geval is. Voor buitenlanders wel heel opmerkelijk is, dat de Hongaren er vaak een eigen 'jaartelling' op na houden: Ze beginnen bij het jaar 1001, het begin van hun eigen [christelijke] koninkrijk Hongarije, en laten dus de eerste 1 weg.... Aan de manifestaties nemen, zegt men, meer dan een miljoen mensen deel. De 167ste jaarlijkse processie van de heilige rechterhand [szent jobb] van deze heilige koning op 20 augustus wordt door vele tienduizenden Hongaren bijgewoond. De processie heeft nu, in 1938, de 900e sterfdag van de koning, wel een bijzonder karakter: de "H. Rechter" reist per trein van de oude kroningsstad Székesfehérvár [Alba Regia] dwars door het hele land en tenslotte naar de residentie van de primaat en aartsbisschop, Esztergom, en ook de heilige kroon van St. Stephanus, de eerste koning, wordt aan vele duizenden Hongaren getoond. Opmerkelijk voor buitenlanders is altijd weer de nadruk die op het nationale karakter van dit feest valt: n.b. ook de gereformeerde admiraal Horthy, de rijksbestuurder, loopt mee. Op dezelfde dag worden jonge officieren van de Ludovika-Akademie beëdigd, er wordt een nieuwe renbaan geopend, en er worden paardenraces om de Szent Istvánprijs gereden...
Ook bij de vier beelden van het monument, dat de Hongaren dagelijks herinnert aan de smadelijk verloren gebieden in Noord [o.a. Slowakije, Felfóld], Oost [o.a. Transylvanië, Erdély], Zuid [o.a. Vojvodina, Délvidék] en West [het Burgenland], resp. aan Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië en Oostenrijk, op het Vrijheidsplein [Szabadság tér] in Budapest worden plechtigheden gehouden. Vanaf 1920 hangt hier de nationale vlag halfstok, en in de vorm van een bloembed is te zien hoe groot de territoriale verliezen zijn geweest. [KHA, 3408]. De religieuze plechtigheden worden besloten met een middernachtmis op het Heldenplein in de Hongaarse hoofdstad, waarbij ook nog eens meer dan 100.000 katholieken aanwezig zijn.
”Implicit in these events was a message intended for both the Hungarian people and foreign observers: the kingdom of Hungary possessed sufficient historical roots and moral strength to resist absorption by the Third Reich. It must not be overlooked, of course, that ceremonies of this type conveniently served the revisionist cause as well, for they were reminders of Hungary’s former grandeur in her pre-Trianon borders”. [Sakmyster, 212].

Maar desondanks wordt dit grootse Jubileumjaar óók een jaar van sterk toenemende agitatie, demagogie, provokaties, massademonstraties en rellen tegen Joden in Budapest, anti-Joodse wetten, pamfletten, etc……..
Intussen is op 2 aug. 1938 opnieuw een extreemrechtse partij opgericht, de "Hong. Nat.-Soc. Partij [MNSzP]/ Hungarista Mozgalom" [Hungaristenbeweging], door graaf Festetich en Kálmán Hubay, met een pijlkruis als symbool, en groene hemden want buitenlandse politieke symbolen zijn in Hongarije immers verboden…..
Ook nu weer sluiten enkele prominente extreemrechtse leiders van kleine partijtjes zich hierbij niet aan, b.v. graaf Fidél Pálffy, Zoltán Meskó en Mátyás Matolcsy. De oprichting van de nieuwe partij volgt op de stichting van een coördinerend lichaam van alle extreemrechtse groepen in mei 1938, de zgn. "Fajvédő Szövetség" [Rasbeschermings Verbond] en opnieuw blijkt dus de kleine extreemrechtse partijen elkaar blijven bestrijden, o.a. omdat de zeer ambitieuze leiders in de ander slechts een gevaarlijke rivaal zien. Ondanks het feit dat Hubay de leider van de partij is, speelt deze overigens slechts een nevenrol, “zolang Szálasi niet beschikbaar is”, maar anders dan Szálasi is Hubay een realist, cynisch en hard. [Laczkó, 54].
De keiharde en wrede beroepssoldaat Emil Kovarcz [Felsőireg, 1899 – Budapest, 1946], die veel radikaler is en terreur propageert, is de echte leider op de achtergrond. [Nagy Talavera, 140/141]. Kovarcz was in 1919 tijdens de witte terreur al één der leden van het commando-Ostenburg, en medeplichtig aan massamoorden. Hij kreeg daarom ontslag, en vluchtte zelfs uit Hongarije. Later is hij begenadigd, wordt een belangrijk officier en zelfs in 1931 docent aan de militaire Ludovika-academie. Vanaf oktober 1938 hoort hij bij de pijlkruisers en is bekend als organisator. Tot het bittere einde in 1945 toe blijft Kovarcz trouw aan Szálasi, en deelt in 1946 diens lot. [Laczkó, 36]. Bovendien geldt de gevangen Szálasi nu steeds meer als martelaar! De aanhang van extreemrechts is intussen, vooral na de Anschluss, overigens flink gestegen. Men gelooft in de toenemende Duitse macht, en ziet dat deze op economisch terrein voor Hongarije alleen maar voordeel oplevert. Het economische en politieke herstel van Hongarije zal, zo denkt men, nu ook ten goede komen aan de lagere klassen. Vele leiders -zonder een goede opleiding- komen uit deze groepen naar voren; zij zijn vooral fanatiek, extreem en vaak corrupt, en onderhouden ook banden met officieren van de generale staf en met inlichtingendiensten. Omdat officieren niet politiek aktief mogen zijn, vragen velen met sympathie voor radikaalrechtse groepen dan pensioen aan of demobilisatie. Paramilitaire groepen worden ook steeds meer aktief, vooral n.a.v. de crisis om Tsjechoslowakije in september 1938, zoals de "Rongyos Gárda" [getande garde].
Voor de rechtse premier Imrédy is het voornaamste punt van verschil tussen de regering en de extreemrechtse oppositie, dat deze laatste zich steeds weer beroept op Italië en Duitsland, "en zich bedient van een vocabulaire, dat is vertaald uit een vreemde taal, en waarvan de diepere betekenis onduidelijk blijft".
Het Hongaarse volk begrijpt het programma met eisen van die valse profeten dus niet goed, aldus Imrédy in een rede in Debrecen op 19 juli 1938 voor 40.000 mensen [KHA, 3356], maar hij zegt ook dat de atmosfeer de laatste tijd is opgeklaard. Hoe rechts en autoritair de Hongaarse regering ook handelt, men blijft ervan overtuigd, dat men "het bolsjewisme alleen met sukses kan bestrijden als het land tegenover 't buitenland z'n onafhankelijkheid, en binnenlands z'n vrijheid kan handhaven". Bovendien blijft men erop rekenen dat Duitsland Hongarije zal helpen bij de verdediging van de onafhankelijkheid en haar belangen, aldus de Hongaarse staatssecretaris van justitie tegenover Duitse journalisten in Budapest in de zomer van 1938. [KHA, 3356].
De nieuwe regering wenst opnieuw, zoals men al eerder heeft verkondigd, "extreemrechts de wind uit de zeilen te nemen", en kondigt een landhervorming, invoering van de militaire dienstplicht en de oprichting van een Arbeidsdienst [Munkaszolgálat] aan. Wat een landhervorming betreft: er komt van allerlei kant al enkele jaren felle kritiek op de zeer ongelijke [grond-] bezitsverhoudingen in Hongarije. Zowel links als rechts wenst een herverdeling, en velen keren zich in de jaren '30 tegen de elite, de 'heersende klassen' van de oude aristokratie, de adel, enz. Het eeuwenoude grootgrondbezit moet worden afgeschaft, zo vinden velen.
Massa's landarbeiders en boerenknechten leven met hun gezinnen immers in erbarmelijke omstandigheden, lijden aan tuberculose, hebben slechts enkele maanden per jaar werk, en worden zeer slecht gehuisvest en betaald. Ziekenhuizen en scholen zijn er veel te weinig. Organisatie is hun verboden: men is immers zeer beducht voor agitatie en klassenstrijd. Van overheidswege wordt er wel iets gedaan ten bate van de gezondheid, woningen, kinderrijke gezinnen, maar het is veel te weinig. Kritici wijzen herhaaldelijk op de ongezonde verhoudingen op het Hongaarse platteland, maar er gebeurt niet veel. [Borbándi, 59]. De jaren '30 zijn in feite jaren van verzuimde mogelijkheden. Verbittering en machteloosheid bij de arme boeren leidt al jaren tot politiek extremisme van links [communisme, marxisme] en rechts [nationaal-socialisme en fascisme] en tot de bloei van religieuze sekten. Er móet dus iets gebeuren ten gunste van de drie miljoen bedelaars van het land, zo waarschuwen agrarische experts: een radikale landhervorming is absolute noodzaak.
In de steden is de situatie wel beter, o.a. omdat de arbeiders hier in vakbonden georganiseerd zijn, en zich hebben kunnen verzekeren. Het totale aantal sociaal verzekerde werknemers bedraagt in 1932 0,6 miljoen. [Borbándi, 64]. Toch komt Hongarije toch nog altijd vèr achteraan wat betreft z'n inkomens en industriële produktie. Het aantal werklozen bedraagt in 1937 nog steeds 150.000, waaronder n.b. 25.000 jonge afgestudeerde academici! Men vindt nu, dat vooral de problemen op het platteland dringend moeten worden aangepakt. Steeds opnieuw bestaat echter in regeringskringen en bij de hogere standen [de bezittende klasse, adel, landheren] huiver om dit probleem van het grondeigendom werkelijk struktureel aan te pakken en opmerkelijk is dat nu juist van extreemrechtse als ook -in veel mindere mate- van progressieve linkse kant voorstellen komen.
Men kan zeggen dat zowel extreemrechtse ideologen als dr. Ödön Málnási [de eerder genoemde pro-Duitse historicus, leraar, die o.a. een racistisch boek publiceerde en gearresteerd is [Laczkó, 39], als ook sommige "linkse" boerenleiders ‘het bestaande systeem grondig willen herzien’, zelfs willen ‘opblazen’. De tijden van nuchterheid en van zakelijke oplossingen lijken evenwel helaas voorbij en men krijgt vaak de indruk dat de demagogie en felle propaganda, chauvinisme en extremisme zijn ervoor in de plaats gekomen.
Men blijft van de kant van de overheid en de gevestigde belangen dus zeer voorzichtig. In de regering zitten overigens nog altijd gematigde ministers, zoals graaf Pál Teleki en Ferenc Keresztes-Fischer die niets liever willen dan handhaving van rust en orde, en eventueel geleidelijke en voorzichtige hervormingen.
In januari 1939 komt het kabinet eindelijk met een landhervormingswet, die nog zeer bescheiden is. 1,2 miljoen hold [juk] zal in 12 jaar onder kleine boeren worden verdeeld en hiermee komt men tegemoet aan de wensen van veel boeren, en van de oppositiepartij van Kleine Grondbezitters. De totaal ongelijke bezitsverhoudingen worden immers al jaren scherp bekritiseerd. Ze vormen een gevaar voor de maatschappelijke orde en de binnenlandse vrede, aldus Tibor Eckhardt nog in juni 1938 in Kaposvár. Er moet een einde komen aan het overgeleverde fidei commissa-systeem, landarbeiders moeten ook grond in bezit krijgen en landloze boeren zouden nog heel wat grond kunnen vinden in onbewoonde gebieden. Financiële hulp van de overheid, langlopende kredieten enz. moeten wat Eckhardt betreft leiden tot verdeling van 3 miljoen juk land onder 700.000 boeren! Samen met gezinsleden betreft dit n.b. 2,5 miljoen personen: een kwart van de totale bevolking en grootgrondbezit moet tot max. 500 juk mogelijk zijn. [Borbándi, 81].
Geleidelijk zal er nu dus een einde komen aan het grootgrondbezit. Per jaar zullen 57.000 ha. land worden verdeeld, 1/3 deel der fidei commissa [onvervreemdbare erfgoederen boven 160 ha] en 1/4 deel van 'vervreemdbaar' grondbezit zal worden herverkaveld. Velen zijn nu wel bereid om de regering te geloven en de middenweg tussen gevestigde belangen en populisme te volgen, maar de regering biedt, zo vinden kritici, hiermee nog geen echte veranderingen. "In zo'n spannende en bewogen tijd is het van het hoogste belang dat rust en orde gehandhaafd blijven in het nationale belang”, zo zegt men meer dan eens. [Borbándi, 169/189].
"Wie aan de bestaande maatschappelijke strukturen en politieke mechanismen wil tornen ziet zichzelf dus met de staatsmacht geconfronteerd", en het 'bevuilen van de eigen natie', van het eigen vaderland is voor de Hongaarse autoriteiten nog altijd een belangrijk argument om kritici mee om de oren te slaan. Typerend blijft, dat men van het "Maartfront" van het voorjaar van 1938 niets meer hoort: Men durft na de "Anschluss" de autoriteiten blijkbaar niet verder te provoceren. De zin van verdere aktie ziet men niet meer in en een aantal bladen wordt opgeheven. [Borbándi, 170].

|